De beteekenis van Dordrecht en Rotterdam omstreeks het midden der zestiende eeuw

Springer Science and Business Media LLC - Tập 92 - Trang 212-250 - 1943
T. S. Jansma

Tài liệu tham khảo

G. A. Rotterdam, Portefeuille Stapelrecht nr. 783, Informacie 1553; vgl. R. Bijlsma, Rotterdams welvaren in den Spaanschen tijd, in: Rotterdamsch Jaarboekje VIII (1910), blz. 92, 93. W. S. Unger, De economische en sociale structuur van Dordrecht in 1555, in: De Economist 64 (1915), 2e deel, blz. 957, noot 2. O. Gönnenwein, Das Stapel- und Niederlagsrecht, Weimar 1939, S. 357, noemt bij zijn definitie van het stapelrecht als doel van dit recht, dat het „im besonderen aber die Versorgung mit Lebensmitteln und gewerblichen Rohstoffen erleichtern (sollte)”. Vgl. ook aldaar S. 285. P. H. van de Wall, Handvesten, privilegiën enz. der stad Dordrecht II, Dordrecht 1790, blz. 879. Voor de voorgeschiedenis van het Octrooi serviel, vgl. Informacie up den staet, faculteyt ende gelegentheyt van de steden ende dorpen van Hollant ende Vrieslant ... 1514, uitgegeven door R. Fruin, Leiden 1866, blz. XII (vortaan aangehaald als: Informacie 1514). Voor de belangentegenstelling visscherij-scheepvaart, vgl. ook A. R. A. 's-Gravenhage, Arch. Hof van Holland nr. 35 (4e Mem. mr. Jan van Dam), f. 217 (1554 Mei 28): „Alsoe tot onser kennisse gekomen is, dat de schippers varende inde Dortsche verdroncken waert hen daegelijcx vervorderen te zeylen middel deur die schuttingen vanden visschers aldaer, visschende met staenden getauwe, om alzoo den armen visschers haerluyder staecken, schuttingen ende vuycken te breecken, nyet jegenstaende dattet diep by die van Dordrecht affgebakent is ende inde schuttinghen gaeten wijt genoch gelaeten sijn, met den selven baecken correspondeerende”... Voor de zalmsteken zie men J. C. Ramaer, Geographische geschiedenis van Holland bezuiden de Lek en de Nieuwe Maas in de Middeleeuwen, Amsterdam 1899, platen I en II. G. A. Dordrecht, Oud-rechterl. arch. nr. 694, f. 15, acte nr. 39. De acten uit de schepenactenboeken van Dordrecht worden voortaan kortheidshalve geciteerd: G. A. Dordrecht, deelnummer en folio, eventueel actenummer. Plakaat van 27 Juli 1523, geciteerd bij L. F. Teixeira de Mattos, De waterkeeringen, waterschappen en polders van Zuid-Holland IX, De eilanden, afd. VI: Het eiland Dordrecht en de in Zuid-Holland gelegen landen van den Biesbosch, 's-Gravenhage 1936, blz. 200. Van de Wall, a.w. II, blz. 1022, noot, en de kaart in dl. I, tusschen blz. 472 en 473. De gaetgens worden ook genoemd: G. A. Dordrecht, oudarch. nr. 300 (Stapelboek), f. 23 (1527 November 27) en G. A. Dordrecht, nr. 698, f. 107 v., acte nr. 429 (1552 Juli 1). — Voor de Dordtsche Kil, zie Teixeira de Mattos, t.a.p., blz. 204. Van de Wall, a.w. II, blz. 995, 1004. Z. W. Sneller, Handel en verkeer in het Beneden-Maasgebied tot het eind der zestiende eeuw, in: Nederlandsche Historiebladen 2 (1939), blz. 362. 12) Voor processen van Dordrecht met Gorcum, Schoonhoven en andere steden over het Stapelrecht en het Octrooi serviel, zie Van de Wall, a.w. II, blz. 921, 942 vgg., 1030, 1041, 1044, 1052, 1090 vgg., 1101, 1108, 1131, 1140 vgg., 1144 vgg., 1208, 1240, 1260. Vgl. voor Gorcum voorts: G. A. Dordrecht, oud-arch. nr. 326 (1541 April 22); ibidem nr. 694, f. 17 v. (1544 Juni 18). Voor Schoonhoven: G. A. Dordrecht nr. 697, f. 175 (1550 December 18). — Leerdam: G. A. Dordrecht nr. 707, f. 166 v. (1567 December 18); ibidem nr. 708, f. 50 (1568 Augustus 2). Dordtenaren trachtten van den tolvrijdom van Leerdam als Geldersche stad te profiteeren door voor de leus het burgerrecht van Leerdam te verwerven, doch te Dordrecht te blijven wonen: R. A. Arnhem, arch. Rekenkamer nr. 732 (1563 October 3, December 10). Gönnenwein, a.w., S. 48, 140. Van de Wall, a.w. II, blz. 990, 991 vgg. G. A. Dordrecht, oud-arch. nr. 300, f. 23 v. (1528 Januari 2). Wellicht heeft het Gat van Goeree in de zestiende eeuw dus meer beteekenis gehad, dan Prof. Sneller (Ned. Historiebladen 2 (1939), blz. 372) meende te moeten aannemen. Van de Wall, a.w. II, blz. 1021. G. A. Dordrecht, oud-arch. nr. 300, f. 33 v. (1530 April 27). Van de Wall, a.w. II, blz. 1022, noot — Bernisse: Van de Wall II, blz. 1010, § XII. Unger in De Economist 64 (1915) II, blz. 959. Informacie 1514, zie register i.v. Dordrecht. Gedrukt bij Bijlsma in Rotterdamsch Jaarboekje VIII (1910), blz. 94. Engelsche lakens door Dordtenaars gekocht te Antwerpen: H. J. Smit, Bronnen tot de geschiedenis van den handel met Engeland, Schotland en lerland II, le stuk (Rijks geschiedkundige publicatiën no. 86), 's-Gravenhage 1942, nr. 840 (1550 Augustus 4) en de daarbij op blz. 709, noot 1, vermelde verdere acten. Van den in de acte van 1550 Augustus 4 genoemden Cornelis Janszoen van Dordrecht wordt niet alleen gezegd, dat hij lakenkoopman is, doch ook, dat hij „hem generende is met bereyden van Engelschen lakenen” (acte van 1550 October 18). Vgl. verder Smit, a.w., nr. 859 (1551 Maart 6) en de daarbij op blz. 721, noot 1, vermelde acten. — Te Bergen-op-Zoom: Smit, a.w., nr. 926 (1556 Mei 18) en voorts blz. 766, noot 1. — Te Dordrecht: Smit, a.w., blz. 766, noot 1 (1556 Juni 23); nr. 891 (1553 Juni 13) en blz. 746, noot 3. Informacie 1514, blz. 519. A. R. A. Brussel, Arch. Rekenkamer nr. 23443 (voortaan geciteerd: H.h.p. Dordrecht). De halve honderdste penning werd geheven „vanden prijs ende weerde van allen goeden, waren ende coopmanscepen, die gevoert sullen wordden uuyt sijnder Majesteit landen van herwertsovere, ter zee, te lande ende over soete wateren, ende oick die inden selven landen gebrocht sullen wordden”. R. A. Arnhem, Arch. Rekenkamer nrs. 2424 en 2425. — Nemen wij aan, dat te Nijmegen met Keulsche voeders gerekend werd, dan komen wij naar de opvatting van Niermeyer, die Kuske volgt, tot een totaal van ongeveer 877×950=833.150 liter. Zie J. F. Niermeyer, Dordrecht als handelsstad in de tweede helft van de veertiende eeuw, in Bijdragen voor Vaderlandsche Geschidenis en Oudheidkunde 8e reeks, dl. III (1941), blz. 23, noot 1. Aangezien in deze rekening zoowel tolbare voeders als vrijgestelde voeders zonder onderscheid worden opgesomd, meen ik, dat wij hier met enkelvoudige voeders te maken hebben. Zou bij de voeders, waarvan tol geheven werd, gedacht moeten worden aan tolvoeders, dan zou het getal van die tolvoeders nog met 4 à 5 moeten worden vermenigvuldigd. Een overgeleverd toltarief van Lobith van ca. 1550 (R. A. Arnhem, Arch. Rekenkamer nr. 768) spreekt echter niet van tolvoeders, doch alleen van een voeder in den Rijn en een voeder in de Waal. Natuurlijk blijven de getallen in een tolrekening altijd minima. Unger in De Economist 64 (1915) II, blz. 981 vgg.: beroepsstatistiek 1555. Deze lijst geeft wel een indruk van de te Dordrecht uitgeoefende beroepen, volledig is zij echter niet: haar bron, een kohier voor het haardstedegeld, vermeldt 2200 gebruikers van haardsteden, doch van slechts 492 gebruikers wordt een beroep vermeld (Unger t.a.p., blz. 957, noot 2). Van de Wall, a.w. II, blz. 1119. G. A. Dordrech nr. 697, f. 32 (1550 Juni 26). G. A. Dordrecht nr. 697, f. 45 v. (1550 Juli 12). Vgl. voor Brugge de heldere uiteenzetting, die H. van Werveke kortgeleden gaf in: Brugge en Antwerpen, Acht eeuwen Vlaamsche handel, Gent 1941, blz. 54 vgg. G. A. Dordrecht nr. 697, acten nrs. 1 en 2 (1550 Mei 10). Van de Wall, a.w. II, blz. 1285 (1565 November 5); blz. 1278 (1564 Februari 24); blz. 1129 (1548 Januari 30). A. R. A. Brussel, Arch. Rekenkamer nr. 22365, rekening van den Grooten Watertol van Brabant, geheven te Antwerpen (1549 November 1 – 1550 April 30). — Herleiding der opgegeven hoeveelheid wijn tot liters is niet mogelijk, in het bijzonder door den steeds wisselenden inhoud van de „stucken”. A. R. A. Brussel, Arch. Rekenkamer nr. 22599, rekening van den tol, geheven te Damme, 1568 November 1 – 1569 Mei 31. Naar Great-Yarmouth en Londen: H.h.p. Dordrecht, deze plaatsen gedrukt bij Smit, a.w., nr. 876. De volgende plaatsen dank ik aan de inzage van het handschrift van Dr. H. J. Smit van zijn Bronnen II, 2e stuk: 1560 September 29 – 1561 April 6, (18): Lynn; 1567 September 29 – November 30, (56), (86), (101), (102), (105), (141): Londen. 35a) G. A. Dordrecht nr. 694, f. 61 (1545 Januari 9): een Dordtsch wijnroeder verklaart, dat de „Roemani boeten” gemiddeld 20 vierdel Dordrechtsche maat houden. Smit, a.w., blz. 598, noot 1: een Dordtsch schipper brengt wijn uit Andaluzi ë naar de Nederlanden (naar Dordrecht?), doch moet wegens storm de haven van Southampton binnenloopen (1541). W. S. Unger, Supplement op Z. W. Sneller en W. S. Unger, Bronnen tot de geschiedenis van den handel met Frankrijk (Rijks geschiedkundige publicatiën 70*), 's-Gravenhage 1942, no. 40 (na 1546 Mei): „zeven vaeten wijn de Graves” worden door een Dordtschen schipper, wellicht naar Dordrecht, uit Bordeaux verscheept. „Den doerganck holtz is 80 voet lanck, 4 voet hoege ind 4 voet breet”: G. A. Dordrecht, Arch. der Maashandelaren nr. 201, Tollijst van den Rijn en de Waal van staal, zout, koren, enz. (16e eeuw). G. A. Dordrecht nr. 698, f. 56 v. (1551 December 11): een paar houtkoopers zijn „buyten anden Blauwen Torn op 't slick geweest... opt Wezels hout”, dat zij gekocht hadden; nr. 721, acte nr. 659 (1552 Mei 6). Luiksch hout op het slick: G. A. Dordrecht nr. 699, f. 37, acte nr. 115 (1553 Augustus 31). Als Maashout wordt genoemd: scoofhout, latten, spaenderen, pijlhoudt, greelspaenderen, claphout, bernickhout. — Voor duurzaam hout werd b.v. in bestekken voor sluizen vaak Wezelsch, naast Pruisisch, Vlaamsch of Brabantsch hout, voorgeschreven. Zie Andries Vierlingh, Tractaet van dijckagie, uitgeg. door J. de Hullu en A. G. Verhoeven (Rijks geschiedkundige publicatiën, kleine serie no. 20), 's-Gravenhage 1920, blz. 178, 183, 223, 224. G. A. Dordrecht nr. 721, acte nr. 325 (tusschen acten van 1551 Juni 9 en 10): 100 barlingen, 100 Noertse deelen, 100 Reveltsche rafters, 100 Vriese rachters, 1 1/2 hondert wageschots, 500 kercksperren te Dordrecht uit Amsterdam aangevoerd. Vgl. t.z.p. acte nr. 748 (1552 Juni 15) en acte nr. 853 (1552 Augustus 24). Een ook om andere redenen merkwaardige acte (G. A. Dordrecht nr. 697, f. 135 v., 1550 December 16) geeft ons het uitvoerige relaas van een Maasschipper, die aan den tol te Batenburg een lading van 80.000 pond ijzer aangaf. Daar hij later met zijn klachten voor de Dordtsche schepenbank verscheen, mogen wij aannemen, dat ook de lading ijzer voor Dordrecht bestemd was. Verder vervoerden zijn beide schepen nog kolen, zwarte aarde in tonnen, wat claphout en wat „pleuuysen” (waarschijnlijk: plavuizen). Informacie 1514, blz. 520. — A. R. A. 's-Gravenhage, Arch. Rekenkamer, rekeningen inv. G. (tol van Geervliet en zijn wachten, 1531/2 en 1533/4). Het feit, dat van al de in deze rekeningen genoemde ladingen staal en koper tol van de Gleede geheven is, wijst op vervoer van Dordrecht naar Antwerpen. De Gleede was n.l. een plaat in de nabijheid van de latere Dordtsche Kil, in de buurt van het tegenwoordige gehucht met den kenmerkenden naam De Wacht. Immers, de Gleede was een wacht van den tol van Geervliet. In 1469 was het tolhuis aan de Gleede naar Dordrecht verplaatst. Zie Teixeira de Mattos, a.w. IX, afd. VI, blz. 202 en Van de Wall, a.w. l, blz. 675, noot. A. R. A. Brussel, Arch. Rekenkamer nr. 22364, rek. van den Grooten Watertol van Brabant, geheven te Antwerpen, 1549 Mei 1–October 31. Smit, a.w., nr. 838 (1550 Juni 18); nr. 862 (1551 Maart 9); nr. 904 (1553 September 29–1554 September 28) (2); blz. 765, noot 2 (1556 September 26). Voor Dordrecht als tarwemarkt, vgl. het verslag van William Watson en John Dimmock, van 1546 Februari 5 (Smit, a.w., nr. 771). Zij waren door de Privy Council van koning Hendrik VIII naar de Nederlanden gezonden on koren enz. te koopen. Bij hun komst te Dordrecht was daar op dat oogenblik „two thowsand quarters (d.w.z. 200 last) of wheate and rye, the which did remayne in the shipes that brought it owt of the land of Glewlyke(!) and Gelderland.” Het Guliksche koren was ongetwijfeld tarwe; in een brief van 1546 Maart 13 (Smit, a.w., nr. 779) schrijven zij ook alleen over „the 2000 quarters of wheatte at Dorte”. In een brief van den stadhouder Maximiliaan van Bourgondië uit Den Haag, d.d. 1557 Maart 12, gericht aan den stadhouder-generaal Emanuel Philibert van Savoye, waarin gehandeld wordt over de geringe korenvoorraad te Amsterdam en andere steden, deelt de stadhouder mede, dat hij aan de gedeputeerden van Leiden en Gouda verklaard heeft, „que, s'ilz veullent avoir fruments à Dordrecht. qu'il y en a assez et que les marchans, qui mainent du long du Rhin lesdits bledz, se plaindent qu'ilz ne sont tirez et que si on les assisteroit, qu'ilz en meneroient à grande abondance.” Zie R. Häpke, Niederländische Akten und Urkunden zur Geschichte der Hanse und zur deutschen Seegeschichte I, München u. Leipzig 1913, S. 592, Anm. 5. — Tarwe, rogge, gerst uit St. Omer, Antwerpen, Gent; G A. Dordrecht nr. 695, acte nr. 289 (1546 November 24); nr. 698, f. 102 v., acte nr. 463 (1552 Juni 20); nr. 721, acte nr. 776 (1552 Juli 6); acte nr. 786 (1552 Juli 9); acte nr. 939 (1552 October 31). Stadsarch. Antwerpen, Certificatieboek „1544”, f. 286 v. (1547 Januari 14); f. 288 v. (1547 Januari 18); f. 290 (1547 Januari 20). Tarwe en rogge uit Venlo en Roermond: H.h.p. Dordrecht, passim. — Rogge via Amsterdam; G. A. Dordrecht nr. 700, acte nr. 317 (1556 October 10); nr. 705, acte nr. 20 (1565 December 17); acte nr. 38 (1565 December 31), enz. G. A. Rotterdam, Portefeuille Stapelrecht nr. 783, Informacie 1553, f. 95, zegt, dat uit Gorcum een „groote menichte van greynen, als van haever ... daegelicx buyten Hollant” gevoerd wordt. Van dezen haveruitvoer moet Dordrecht ook geprofiteerd hebben. Eén der getuigen van de genoemde Informacie (f. 93 v.) verklaart, „dat die van Gorcum daegelixs groote menichte van haver, gherst ende diergelijcke uuyt Hollant naer Antwerpen toe voerende zijn, twelck, zoe verre dat onvry es, alhier tot Dordrecht vertholt wordt.” De vrijgestelden „verthoonen van haer vrydom”. „Maer by die van Rotterdam en wert sulcke meenichte nyet uuytgevoert, alsoe die int haeverlandt soe nyet geseeten en zijn.” Uit Dordrecht wordt te Antwerpen aangevoerd van 1 Mei tot 31 October 1549 (A. R. A. Brussel, Arch. Rekenkamer nr. 22364) 1000 veertelen en 78 hoet haver. — Haveruitvoer van Dordrecht naar Engeland: Smit, a.w., nr. 916 (1555 October 19); nr. 923 (1556 April 22). Te Dordrecht worden, volgens H.h.p. Dordrecht, over een tijdsbestek van ruim twee maanden aangevoerd 42 1/2 honderd wagen en 740 hoet kolen. — Van Dordrecht gaat naar Nijmegen 50 honderd (wagen) kolen, naar Tiel 19 1/2 honderd 8 hoet, naar Wezel 200 wagen kolen. — Wellicht worden te Dordrecht ook nog wat kolen aangevoerd uit Newcastle: Smit, a.w., nr. 760 (1544 September 29 –1545 September 28) (25), (26), (44); Smit, handschrift II, 2e stuk, 1562 Juni 1– October 31, (5). De geciteerde plaatsen uit tolrekeningen van Newcastle vermelden Dordtsche schippers, die met een lading kolen Newcastle verlaten. Zij kunnen die naar Dordrecht gebracht hebben; vrachtvaart b.v. naar Londen is echter ook mogelijk. G. A. Dordrecht nr. 698, f. 13, acte nr. 41 (1551 April 16); nr. 700, f. 9 v., acte nr. 45 (1556 Maart 30); acte nr. 421 (1557 Januari 14); nr. 723, f. 104 (1562 April 13); f. 133 v. (1562 April 17); nr. 724, f. 152 v. (1562 Juni 2). — Engeland: Smit, a.w., nr. 761 (1545 Februari 10–September 30). Sinds de regeering van Hendrik VIII concurreert de Luiksche steenkool met de „seacoal” van Newcastle: J. Lejeune, La formation du capitalisme moderne dans la principauté de Liége au XVIe siécle, Liége — Paris 1939, p. 174. H.h.p. Dordrecht vermeldt 133 duizend leien, aangevoerd van Namen. R. A. Arnhem, Arch. Rekenkamer nr. 2417, tolrekening Nijmegen 1544/5, vermeldt leien, die den Rijn afkomen, afkomstig van Wezel, Kaiserswerth (f. 16 v., 17 v.). — Stadsarchief Antwerpen, Certificatieboek „1551”, f. 10: leien zijn te Antwerpen aangevoerd, doch worden naar Dordrecht teruggezonden (1554 April 14). A. R. A. Brussel, Arch. Rekenkamer nr. 22364, rek. van den Grooten Watertol, geheven te Antwerpen, 1549 Mei 1–October 31, f. 122 v., 132 v., 144, 151 v., 159, 163 v., enz. Hop kwam reeds in de veertiende eeuw uit Heusden naar Dordrecht, zie J. F. Niermeyer, t.a.p. blz. 22. Vgl. voor de 16e eeuw: G. A. Gouda, inv. K 14, blz. 39: schepenverklaring van Heusden over het te Dordrecht door schippers van hop betaalde recht (1565 December 18). Hop te Dordrecht: G. A. Dordrecht nr. 721, f. 42 (1551 April 6): een Dordtsch schipper verkoopt te Dordrecht „binnen der herberge genaempt Heusden”(!) aan een Middelburgsch koopman 3 zakken hop. Voorts G. A. Dordrecht nr. 698, f. 86 v. (ongedateerd tusschen acten van 1552 April 6 en 7). — Een aanmerkelijk vervoer van hop uit Dordrecht naar Engeland blijkt b.v. uit de rekeningen van den honderdsten penning, 1543/4 en 1544/5, Smit, a.w., nr. 722, 738; 876 (H.h.p. Dordrecht). A. R. A. Brussel, Arch. Rekenkamer nr. 22365 (1549/50), f. 423, 430, 433 v., 434, 435 v., 443, 443 v., 454, 455, 467, 469 v. Deze posten betreffen Dordtsche schippers; het is echter zeer wel mogelijk, dat vele ladingen van Delftsche, Rotterdamsche en Goudsche schippers ook voor Dordrecht bestemd geweest zijn. In den tekst is dan ook niet alleen met de ladingen, door Dordtsche schippers vervoerd, rekening gehouden, doch in het algemeen de vracht van schippers, afkomstig uit het Beneden-Maasgebied, gekarakteriseerd. Vgl. voorts Stadsarch. Antwerpen, Certificatieboek „1551”, f. 24 v. (1554 Juli 23). Zieriksee wordt in tal van schepenacten als plaats van herkomst van het zout genoemd, b.v. G. A. Dordrecht nr. 694, f. 43 v. (1544 October 6); nr. 721, acte nr. 959 (1552 November 21); acte nr. 1014 (1552 December 20). — Reimerswaal als plaats van herkomst: G. A. Dordrecht nr. 721, acte nr. 983 (1552 December 1); nr. 700, f. 32 v. (1556 Juni 11). — De moeilijkheid in verband met den zoutexport uit Zeeland is: uit te maken, of men in een bepaald geval te maken heeft met het grove Fransche of Portugeesche zout, dat in Zeeland geraffineerd is, of met het oude inheemsche product, het z.g. zelzout. Over de Zeeuwsche zoutnering bestaat geen moderne monographie. De gebrnikelijke opvatting, die steunt op enkele oude schrijvers, Reygersberch-Boxhorn en de Tegenwoordige Staat van Zeeland, is, dat het darink delven en zoutbranden uit den darink tegen het einde der 15e eeuw opgehouden zou zijn (vgl. A. A. Beekman, Het dijken waterschapsrecht in Nederland voor 1795, I, 's-Gravenhage 1904, en opnieuw in Beekmans Aanvullingen en verbeteringen op het gebied van dijk- en waterschapsrecht, bodem en water, aardrijkskunde, Middelnederlandsch Woordenboek XI, 's-Gravenhage 1941, beide i.v. darink delven). Het zou toen het veld hebben moeten ruimen voor het goedkoopere geïmporteerde Fransche en Portugeesche zout. Dit lijkt mij inderdaad bevestigd te worden door een aantal memories uit het jaar 1566/7, welke in een bundel „Haringzouten” op het G. A. Goes bewaard werden, zie Häpke, a.w. II, Lübeck 1923, Nr. 451, 512 ff., 549 ff. Het register, waarin deze belang-rijke stukken voorkomen, bleek op het G. A. Goes niet meer terug te vinden te zijn, zoodat ik de stukken niet in extenso heb kunnen lezen en den hier en daar eenigszins twijfelachtigen tekst in Häpkes regesten niet heb kunnen contr öleeren. Häpke II, Nr. 550 (1567 December 17) geeft een verklaring van Goes aan Keulen over „Bratsalz” in tegenstelling tot „Siedsalz”. Het eerste is van betere kwaliteit en geraffineerd uit „uprecht” Spaansch, Portugeesch of Fransch grof zout. Aan een ander argument, dat het darink delven sinds het einde der 15e eeuw door tal van landsheerlijke plakkaten verboden werd wegens het gevaar van dijkbreuk, behoeft men echter niet al te veel waarde toe te kennen. In een op het G. A. Zieriksee bewaarde Informatie op 't stuk van het „darryen” in Schouwen, anno 1563, wordt door verschillende getuigen gehandeld over het al of niet nadeelige van het darink delven voor de kwaliteit van den bouwgrond, doch de plakkaten tegen het darink delven worden zelfs niet genoemd. Dat toen darink gedolven is, behoeft intusschen nog niet in te sluiten, dat toen ook zelzout gebrand is, de darink werd ook eenvoudig bij wijze van brandstof gebruikt. Er zijn echter aanwijzingen, dat in dezen tijd nog zelzout gemaakt werd. In een verklaring van den magistraat van Dordrecht van 1562 Augustus 17 (G. A. Dordrecht nr. 703, f. 275 v.) is sprake van haring, gezouten „mit gueden witten zoute, van sulte gesoeden”. Elders zegt een aspirant-kooper bij een gerezen kwestie over den koop van een partij zout: „Ick en begere alsoe geen sout te copen, al soude ick de geheele mart sonder sout of sele sitten” (G. A. Dordrecht nr. 729, blz. 291, 1572 October 25). Uit het bovenstaande meen ik te mogen afleiden, dat het zelzout ook in het midden der 16e eeuw nog naast het zeezout te Dordrecht werd aangevoerd. Reygersberch, geciteerd bij Z. W. Sneller, Walcheren in de vijftiende eeuw, Utrecht 1916, blz. 108, noot 2, vermeldt, dat „schoon wit zout” zoowel uit zelzout als uit grof zeezout gezoden werd. G. A. Dordrecht nr. 698, f. 134 v. (1552 October 12): in een schip met zout, dat toebehoorde aan een burger van Zieriksee, bevonden zich twee soorten zout. De eigenaar gaf daarover uitleg met de woorden: „dat zout, daer geeftmen brieff off, ende daer zout ghy 22 stuvers voer moeten geven. Ende van dat ander zout, daer en geeft men geen brieff off, dat en heyt dat geloeff nyet, want het wort voer cleynen vercoft, dat gelt zestien stuver”. Deze „zoutbrieven” werden door de regeering van de stad van herkomst afgegeven. H.h.p. Dordrecht, f. 29. Vgl. voorts Vis-booc van Adriaen Coenensoen, 's-Gravenhage, Nationale Bibliotheek, hs. 78 E 54, ca. 1578, f. 126 v.–127 (nieuw: f. 135 v.–136). Van de Wall, a.w. II, blz. 1301 (1567 Februari 3). Vis-booc, f. 35 v. (nieuw f. 44 v.): „En in de vermaerde stadt van Dordrecht wort een ontelbaren salm dagelijcx ten afslach gebrocht, alst in zynen tijt es van synen loep, als ic dicmaels hebbe gesien, die daer gesouten wort ende in Vlaenderen ende Vranckrijc, Henegouwen gevoert wort, etc. Ende desgelijcks ock mede tot Geertruydenberch mede veel gesouten ende gevoert op Maestricht ende naet lant van Luyck ende oeck vele versche gevoert op Brabant, Mechelen, Brussel ende Antwerpen etc.”. G. A. Dordrecht nr. 698, f. 8 v., acte nr. 29 (ongedateerd, voorafg. acte 1551 Februari 25); f. 11, acte nr. 36 (1551 Maart 7). — Smit, a.w., nr781 (1546 Mei 9); nr. 862 (1551 Maart 9). N. Gottschalk, Fischereigewerbe und Fischhandel der niederländischen Gebiete im Mittelalter, diss. Keulen, 1927, S. 16. Gedeputeerden van de Staten van Holland komen te Brussel op voor de stad Dordrecht in haar geschil met Antwerpen. Antwerpen had den Dordtschen haringbrand van tonnen met haring doen verwijderen, den haring doen herpakken en van den Antwerpschen brand doen voorzien. Op 21 December 1552 bracht de president (der Staten van Holland) rapport uit over de Hollandsche haringvaart. Hij vermeldde daarbij de handelwijze van die van Antwerpen, „niet tegenstaende dat de brandt van Dordrecht ouder en autentiequer is dan die van Antwerpen, dewelcke (n.l. de brand van Dordrecht) oock in Duytslandt, Vranckrijck en andere landen bekent is” ..., zie Register, gehouden by meester Adriaen van der Goes, Advocaet van de Staten 's Lands van Hollandt, van alle die dachvaerden, etc. III, z. pl. en j., blz. 338. 60) G. A. Dordrecht nr. 698, f. 54 (1551 December 5). — Zeer instructief is ook de acte van 1552 October 5 (G. A. Dordrecht nr. 698, f. 126 v.): Cornelis Jan Winezoens zoen verleent, omdat hijzelf door het breken van zijn been daartoe niet in Staat is, Wisse Zymonszoen te Brouwershaven machtiging „om uuyt zynen name ende tot zijnder, comparanten, fortune van winst ende verlies te coepen na gemeene maret, soe hem guetduncken zal, op alle havenen zoeveel harinex als hem orboir dunken zal ende daervoren hem selven te obligeren onder zijn hanteiken tot laste van hem, comparant. Ende — dat God verhoede — oft (= indien het) geboerde, dat enich scip met haring, dat den voers. Wisse na Dordrecht zeynden zal, verongevalde ende verloren bleve ofte bedorven worde, dat zal wesen tot laste ende fortune van hem, constituant” .... G. A. Dordrecht nr. 721, acte 481 (1551 September 12). Unger, Supplement enz., no. 47 (1550 Mei 31), no. 58 ((1563) December 13): naar Rouaan. Smit, a.w., nr. 788 (1546, tusschen Mei 28 en Juli 15) (12): naar Bordeaux. H.h.p. Dordrecht, gedrukt bij Smit, a.w., nr. 876: Londen en Great-Yarmouth. Vgl. verder Smit, Bronnen II, handschrift 2e stuk, 1560 December 5: Bolsten. A. R. A. Brussel, Arch. Rekenkamer nr. 22364, Rek. van den Grooten Watertol van Brabant, geheven te Antwerpen, 1549: van 183 last haring, die te Antwerpen aangevoerd werd uit de Beneden-Maasstreek, was afkomstig uit Dordrecht 14 last 12 ton, van Rotterdam 72 last, van Den Briel 48 last. In een brief van Keulen aan Antwerpen van 1537 November 22, K. H öhlbaum u. H. Keussen, Kölner Inventar I, Leipzig 1896, S. 8, Anm., over het branden van den haring te Keulen, schrijft de magistraat van deze stad:... deme herink gift man alsdan ein biteiken mit einem ringe ofte cirkel bi dem brande een teeken, so dieselve hevet, van waer hi komt, het si van dier stat Antwerpen, Dortdrich, 's Hertogenbusch ende alle andere lande ofte steden, daer men den herink teikent. Vgl. 1551 Augustus 18 (K. I. I, S. 43, Nr. 635): Dordrecht deelt aan Keulen zijn nieuwe haring-brandteeken mede. — Voor de verstandhouding tusschen Dordrecht en Keulen is kenmerkend, dat Dordrecht 1565 Augustus 6, K. I. I, Nr. 2654, aan Keulen mededeeling vraagt over een door de andere steden van het Beneden-Maasgebied aan Keulen toegezonden ontwerp voor het pakken en branden van den haring. Keulen antwoordt daarop 1565 Augustus 13, K. I. I, Nr. 2657; op 1566 Augustus 20, K. I. I, Nr. 2894, aan andere steden en Dordrecht. — Op 1567 Februari 24, K. I. I, Nr. 3045, doet Keulen alieen aan Dordrecht mededeeling over een dagvaart betreffende den haringhandel in Den Haag, terwijl op 2 April een uitnoodiging aan andere steden en Dordrecht volgt, K. I. I, S. 241. Hop, zie boven, blz. 226, noot 50. Maal- en slijpsteenen, zie boven, blz. 224, noot 43. Rogge: Smit a.w., nr. 875 (1551 Januari 1–December 31) (1). Haver: Smit, a.w., nr. 916 (1555 October 19); nr. 923 (1556 April 22). Tarwe: vgl. boven blz. 13, noot 44. Zout: Smit, a.w., nr. 722 (1544 Februari 10–Augustus 10), blz. 567; Smit, a.w., II handschrift 2e stuk, 1560 September 29–1561 April 6, (18); 1563 September 29–1564 September 28, (7). Wagenschot: Smit, a.w., II handschrift 2e stuk, 1559 September 29–1560 September 28, (45), (62). Rijnwijn: Smit, a.w., nr. 876 (H.h.p. Dordrecht); Smit, a.w., II handschrift 2e stuk, 1561 October 13. Een (mislukt) plan tot handel in Rijnwijn: Smit, t.z.p., 1562 Juli 29. IJzer: Smit, a.w., nr. 876 (H.h.p. Dordrecht); nr. 832 (1549 November 29). G. A. Dordrecht nr. 699, f. 37, acte nr. 115 ((1553) Augustus 31); nr. 703, f. 202 v. (1562 Juni 6). Zoo ontmoeten wij de namen van herbergen „Heusden” en „Hoppesack”: de waarden treden op als makelaars bij hop-transacties (G. A. Dordrecht nr. 721, f. 42 (1551 April 6); nr. 735, f. 237 (1580 Maart 22). In het tweede geval heeft de waard van de „Hoppesack” hopzakken in consignatie ontvangen. Wij zien hier dezelfde ontwikkeling van makelaar tot factor voor vreemde kooplieden, welke Van Werveke, a.w., blz. 58, ook voor Brugge vermeldt. Deze specialiseering der waarden-makelaars voor verschillende branches is ook van elders bekend. J. A. van Houtte, Les courtiers au moyen àge, in: Revue historique de droit français et étranger 1936, p. 135, schrijft: Au moyen âge comme de nos jours, on ne parlait pas de courtiers sans plus, mais de courtiers de chevaux, de laines ou de vins, ce qui prouve suffisamment que la profession s'était subdivisee en un certain nombre de catégories spécialisées qui seules pouvaient déterminer sa nature”. De enge samenhang der beroepen makelaar en waard, die wij in het voorgaande te Dordrecht hebben kunnen constateeren en die voor Brugge het eerst helder uiteengezet is door R. Ehrenberg in diens opstel Makler, Hosteliers und Börse in Brügge vom 13. bis zum 16. Jahrhundert (Zeitschrift für das gesamte Handelsrecht 30, 1885, S. 403), blijkt ook te Antwerpen, althans in de 16e eeuw, te bestaan, wanneer daar gesproken wordt van een zekeren Adam Wouters als van een „weerdt van grane” (Stadsarch. Antwerpen, Certificatieboek „1544”, f. 288 v., 290, 1547 Januari 18, 20). Nog een tweede specialiseering in het beroep van waard-makelaar kunnen wij te Dordrecht aanwijzen. Er zijn n.l. waarden aan te wijzen, wier herberg het trefpunt is van kooplieden van één vreemde nationaliteit. Als voorbeeld kan ik noemen Adriaen Jansz. Candt, waert in Lonnen, en Blasius Boucket Blasiusz., waert in die Coninginne van Engelant. In een acte van 1572 September 30 verklaren zij, „dat daegelijcx tot heurlieder, deposanten, huysen geloogeert zijn diversche coopluyden uuyt Engelant, zoe van Lonnen, Linnen, Blackene, Hul, Jarmuyden, Leystaff, Nieucastel”, enz. Uit een vrij groot aantal acten blijkt verder, speciaal omtrent Adriaen Jansz. Candt, dat hij een belangrijke functie vervult bij den Engelschen import en export te Dordrecht. Ook hij is telkens bij hop-transacties betrokken (Smit, a.w. II, handschrift 2e stuk: 1572 Juli 14, Augustus 12, September 11, September 30, 1573 Januari 27). Voor den 16e eeuwschen speculatiegeest, zie J. A. Goris, Étude sur les colonies marchandes méridionales (Portugais, Espagnols, Italiens) à Anvers de 1488 à 1567, Louvain 1925. H.h.p. Dordrecht, f. 44 v., 45 (met smidskolen en boter). Vgl. voor een Dordtschen schipper in Portugal: Häpke, a.w. I, Nr. 383 (1541 Maart 11). Omstreeks 1561 exporteerde een Dordtsch burger, tezamen met een inwoner van Purmerend en een blijkbaar van afkomst Brabantsche vrouw te Lissabon uit die stad sinaasappelen naar Antwerpen: G. A. Dordrecht nr. 704, acte nr. 320 (1564 Februari 26). Op relaties met Portugal wijst ook het voorkomen in een zestiende-eeuwsch Dordtsch keurboek van een Portugeesche „barca latina”, afgebeeld bij W. A. Engelbrecht, Schets der historische betrekkingen Portugal-Nederland, 's-Gravenhage 1940, tegenover blz. 16. G. A. Dordrecht nr. 704, acte nr. 319 (ongedateerd, tusschen stukken van 1564 Maart 8 en Februari 26); nr. 709, f. 82 (1567 September 29). J. D. Tresling, Rondom de Binnenmaas, Rotterdam (1937), blz. 19, 22, 26 vgg., 46, 59 vgg., 73, enz. Van de Wall, a.w. II, blz. 1174, 1189. Rotterdamsche Historiebladen, 2e afd., Geschiedkundige stukken, Rotterdam 1876, blz. 255, 300. R. Bijlsma, Rotterdams welvaren, 's-Gravenhage 1918, blz. 3. Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam II, De oudste kronieken en beschrijvingen van Rotterdam en Schieland, uitg. J. H. W. Unger en W. Bezemer, Rotterdam 1895, blz. 259. Bijlsma in Rotterdamsch Jaarboekje VIII (1910), blz. 94. Bijlsma, t.z.p., blz. 95 vgg. Vgl. boven blz. 228, noot 56. Het citaat op f. 19 v. (nieuw f. 29 v.) van het handschrift. De oorlogen van Karel V en Philips II tegen Frankrijk, die eindigden met den vrede van Cateau-Cambrésis (1559). Vgl. ook nog G. A. Rotterdam, Register van sententiën beroerende die stede van Rotterdamme, no. 1 (H no. 175), f. 90 (1549 April 13): „die stede van Rotterdam voirs. es een coopstede, vanwaer die stierluyden van Waterlandt ende andere plaetzen ten harinck vaeren ende den zelffden heuren harinck gewoonlick zijn inder zelffde stede te brengen, te vertieren ende vercoepen”. G. A. Rotterdam, Schepenarch. nr. 760, Schuldboek 1521–1526, f. 121 v. (1524 Augustus 5); f. 124 v. — 125 (ongedateerd, tusschen aanteekeningen van (1524) Augustus 19 en 26); f. 167 (1525) Augustus 26). — Toch was deze periode door den oorlog tegen Frankrijk (sinds 1520) niet eens gunstig te noemen. Burgemeesteren van Rotterdam gaven een verklaring, dat in het jaar 1524 slechts 12 of 14 buizen ten haring gevaren waren, „ende dat bij gebreke vanden oirloge van Vranckrijck ende oeck by tverlies int jaer 23 geleden byden reederen vanden harincbuyssen. Ende up anderen tyden tot Rotterdam plagen daer off ende an te varen omtrent 60 off 70 harincbuyssen”. (G. A. Rotterdam, Collectie Scheffer-Obreen II, verzameling kronieken en handschriften nr. 100, gelijktijdig, ongedateerd concept(?). Bijlsma in Rotterdamsch Jaarboekje VIII (1910), blz. 98, somt er een zestiental op. Bijlsma, t.a.p., blz. 92, 93. Een aanteekening in Schuldboek 1544–1551, d.d. 1547 April 20, vermeldt, dat in 1546/7 de brouwers binnen Rotterdam gebrouwen hebben 1127 brouten biers. Z. W. Sneller, Rotterdamsche poorters te Deventer en Wilsnack, anno 1430, in: Rotterdams bedrijfsleven in het verleden, Amsterdam 1940, blz. 21 vgg. Rotterdamsch Jaarboekje VIII (1910), blz. 97, 98. Adriaen Coenensoen in Vis-booc, f. 21 v. (nieuw f. 30 v.): Dese schepen voorschreven, die inde Noortzee varen visgen vanden harinck, varen gemeenlijck uut Pinxsteren, sommige weynich voor Sint Jansmisse (24 Juni) ende blyven ghemeenlijc vischen 5, 6, 7, 8 weken, sommighe langer ende corter, na dat den vanck haer reys cort maeckt.... Vis-booc, f. 35 v. (nieuw f. 44 v.). Vis-booc, f. 35 v. (nieuw f. 44 v.). H.h.p. Rotterdam (A. R. A. Brussel, Arch. Rekenkamer nr. 23462) vermeldt twee bevrachters van Purmerend, die voor de opmerkelijke waarde van resp. 1600 en 600 £ „levendich palinck” naar Engeland exporteeren. Vis-booc, f. 130 v. (nieuw f. 139 v.). A. A. Beekman, Waterwegen in Oud-Holland, in Tijdschrift Kon. Ned. Aardr. Genootschap, 2e serie XIV (1897), blz. 366. Beekman, t.a.p., blz. 381. G. A. Rotterdam, Res. Vroedschap 1533–1558, f. 213 (1544 Mei 7): Gestemt mit de meeste stemmen, dat men varen sal upten Hil, offmen souden mogen maicken een vaert voer den schuyten nae Amsterdam.... Aldaar, f. 218 (1544 December 10): Gestemt upte requeste, overgegeven by die vander Goude, daerby zy beletten willen dovertocht setten anden Hil.... E. Wiersum, De 16de eeuwsche landmeter Jan Potter en zijne werken, in Tijdschrift Kon. Ned. Aardr. Genootschap, 2e serie XXVIII (1911), blz. 627. Beekman, t.a.p., blz. 376 vgg. Van de Wall, a.w. II, blz. 948 (1530 Januari 31). Vgl. A. R. A. Brussel, Grand Conseil de Malines, Appèls de Hollande, no. 62 (1547): laken uit Rotterdam werd naar Leiden gebracht en vandaar, met ontduiking van den tol te Spaarndam, naar den Heiligen weg bij Amsterdam. Beekman, t.a.p., blz. 372. Men zie hierover het uitvoerige relaas bij Tresling, a.w., blz. 203 vgg. Request van Egmond over deze zaak: A. R. A. Brussel, Grand Conseil de Malines, Recueil de correspondance du Grand Conseil, 1560–1570, f. 31 (1562). Een exemplaar van deze informatie in G. A. Gouda, gedr. inv., blz. 38, K5. Dat deze beschouwing niet uitsluitend een oratio pro domo was, kan blijken uit G. A. Dordrecht nr. 704, acte nr. 773 (1564 November 18); deze acte bewijst, dat het Spui op de route lag van Holland naar Antwerpen. Er was nog sprake van in 1578, toen de zoon van Egmond klaarblijkelijk nog pogingen tot afsluiting van het Spui ondernam. De vroedschap van Rotterdam besloot op 8 November 1578 te „persisteren by heure voirgaende resolutie in desen genomen, te weten, als datmen mette grave van Egmont soude accorderen, omme de voors. Spoye open te houden ende daervoren hem eenige schenckagie te doen (G. A. Rotterdam, Res. Vroedschap 1574–1588, f. 205). Teixeira de Mattos, a.w., VI 2, Het eiland Ysselmonde, 's-Gravenhage 1920, blz. 394 vgg. G. A. Rotterdam Portef. Visscherij in de Maas, nr. 190, Enquête van 1559: Seggen, dat sy, getuygen, oick wel kennen de staelen van den Coninck voer Karnisse jegens de Coedoot over, mer en hebben dair in drie jairen geen boomen sien staen, noch en es gheen oirboir dair nyeuwe boomen te stellen, soot aldair te zeer enge ende nauwe es om mette scepen doir te seylen”. Kennelijk moesten de boomen het vaarwater voor de schepen aangeven. W. A. Engelbrecht, Het ontstaan van den Hock van Holland, in Rotterdamsch Jaarboekje 4e reeks II (1934). Voor het ontstaan van Rozenburg is instructief de als bijlage 2 gereproduceerde kaart van ca. 1540. Z. W. Sneller in Ned. Historiebladen 2 (1939), blz. 352. H. C. Hazewinkel, Een zeldzame prent van J. C. Philips, in Rotterdamsch Jaarboekje 4e reeks IV (1936), blz. 55 vgg. Vgl. verder A. R. A. Brussel, Grand Conseil de Malines, App èls de Hollande, no. 65 (na 1544 Juni 27). G. A. Rotterdam, Res. Vroedschap 1533–1558, f. 341 ((15)52 Januari 27). Wel bestaat er een getuigenis uit 1527 over de zorglijke vaart met groote, geladen schepen van Den Briel naar Dordrecht, „overmits die zanden ende plaeten, die onder wegen leggen”, doch er blijkt niet, dat die ondiepten juist in den Maasmond lagen: S. P. Haak, Brielle als vrije en bloeiende handelsstad in de vijftiende eeuw, in Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 4e reeks VI (1906), blz. 38. A. R. A. Brussel, Grand Conseil de Malines, Appèls de Hollande, no. 721 (1569). Sneller in Ned. Historiebladen 2 (1939), blz. 360, noot 1. R. A. Arnhem, Arch. Rekenkamer nrs. 2424, 2425, hiervan het gedeelte, dat betrekking heeft op de maanden November 1551 t.m. Januari 1552, de periode van de heffing van den halven honderdsten penning. R. A. Arnhem, Arch. Rekenkamer nr. 2495. Vgl. boven blz. 236, noot 90. A. R. A. Brussel, Arch. Rekenkamer nr. 22364. Vgl. J. Denucé, Afrika in de XVIe eeuw en de handel van Antwerpen, Antwerpen 1937, blz. 32, 42: de suiker ontleende dien naam aan het eiland San- Thomé. A. R. A. Brussel, Arch. Rekenkamer nrs. 22364, 22365. R. Bijlsma, De opkomst van Rotterdams koopvaardij, in Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 5e reeks I (1913), blz. 67: hier wordt van druk verkeer gesproken, doch dit geldt voor wat later tijd. Z. W. Sneller en W. S. Unger, Bronnen tot de geschiedenis van den handel met Frankrijk I (Rijks geschiedkundige publicatiën no. 70), 's-Gravenhage 1930, nrs. 668 (1546 April 5) en 680 (1547, tusschen April 13 en 28). Smit, a.w., nr. 904 (1553 September 29–1554 September 28) (5), (8); Smit, a.w. II, handschrift 2e stuk, 1562 Juni 1–October 31, (3); 1566 Februari 18; 1570 (lijst van Nederlandsche en Spaansche bezittingen, te Londen, Great Yarmouth en Maldon gearresteerd). W. S. Unger, Bronnen tot de geschiedenis van Middelburg in den landsheerlijken tijd III (Rijks geschiedkundige publicatiën no. 75), 's-Gravenhage 1931, nr. 612 (1544/5); 624 (1545); 691 (1552), blz. 620, 623, 624. J. F. Niermeyer, aangeh. art. in Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 8e reeks III (1941), blz. 1 vgg. H. C. Hazewinkel, Gcschiedenis van Rotterdam II, Amsterdam 1940, blz. 19. Verschillende kenmerkende uitlatingen van vreemdelingen te Rotterdam in H. C. Hazewinkel en J. E. van der Pot, Vier eeuwen Rotterdam, citaten uit reisbeschrijvingen, rapporten, redevoeringen, gediten en romans, Rotterdam 1942. Vis-booc, f. 35 v. (nieuw f. 44 v.). Men zou een grooter aandeel van Rotterdam en van het Beneden-Maasgebied in het algemeen meenen te kunnen aflezen uit de cijfers der Sonttoltabellen. Bij vergelijking met vorige jaren vertoont het aantal door-vaarten door den Sont, speciaal van Rotterdamsche en Schiedamsche schepen sinds 1574 (de jaren 1570–1573 ontbreken) een duidelijke stijging. Wel treedt na 1578 weer eenige daling in, doch deze is veel minder sprekend. De cijfers voor Dordrecht en Delft blijven voortdurend gering. Zie N. Ellinger Bang, Tabeller over Skibsfart og Varetransport gennem Øresund 1497–1660, I: Tabeller over Skibsfart, København-Leipzig 1906, blz. 62 vgg. De Sonttoltabellen moeten echter met groote voorzichtigheid gebruikt worden. Immers, zij vermelden de woonplaats der schippers en niet de plaats van bestemming der lading. Vergelijk over deze kwestie: A. E. Christensen, Dutch trade to the Baltic about 1600. Studies in the Sound toll register and Dutch shipping records, Copenhagen-The Hague 1941, p. 60. Daarbij blijft het aandeel der schipperij uit het Noorderkwartier in de vaart op de Oostzee voortdurend zeer groot; ook van de bestemming van de lading van die schippers blijkt uit de Sonttolregisters niets. Het is zeer wel mogelijk, dat b.v. Rotterdamsche schippers gedurende de jaren 1572–1578 voor een deel op Enkhuizen en Dordrecht gevaren hebben. Immers voor Dordrecht beschikken wij over andere gegevens. — Van Enkhuizen naar Dordrecht: G. A. Dordrecht nr. 729, blz. 575 (ongedateerd, tusschen acten van 1573 Juni 12 en 6); blz. 593 (1573 Juni 17); nr. 730, blz. 180 (1574 Januari 16); nr. 712, acte nr. 18 (1577 Maart 7): rogge. G. A. Dordrecht nr. 729, blz. 498 (1573 April 21), naar Dordrecht en Rotterdam; blz. 426 (1573 Maart 12): pek, teer, Jopenbier, claphout. — G. A. Dordrecht nr. 730 (1573 December 5): rogge van Rotterdam naar Dordrecht. — G. A. Dordrecht nr. 729, blz. 594 (1573 Juni 18); nr. 710, acte nr. 43 (1574 Augustus 14); acte nr. 111 (1574 September 30); nr. 732, f. 258 v. (1577 Februari 5): relaties van Dordrecht met Rostock en Danzig. — G. A. Dordrecht nr. 729, blz. 418 (ongedateerd tusschen acten van 1573 Maart 4 en 5): Bergervisch of stokvisch uit Bergen in Noorwegen te Dordrecht aangevoerd, Kleefsch bezit; nr. 729, blz. 627 (1573 Juli 27): van Enkhuizen naar Dordrecht, visch en stapelvisch. — G. A. Dordrecht nr. 712, acte nr. 55 (1577 Februari 5): van Dordrecht naar Kopenhagen Spaansche en Rijnsche wijn. Geuzenliedboek, uitg. E. T. Kuiper en P. Leendertz Jr., I, Zutphen 1924, nr. 74, blz. 177. Vgl. ook aldaar nr. 73, samenspraak tusschen Enkhuizen en Amsterdam. J. Nanninga Uitterdijk, Een Kamper handelshuis te Lissabon 1572–1594, Zwolle 1904, blz. 86, aangehaald bij Christensen, a.w., p. 404. Voor een samenvatting van het probleem der Zuidnederlandsche immigratie, vgl. A. A. van Schelven, Omvang en invloed der Zuid-Nederlandsche immigratie van het laatste kwart der 16e eeuw, 's-Gravenhage 1919. Voor Rotterdam, zie in het bijzonder blz. 15 en de aldaar in noot 1 aangehaalde litteratuur. — Van der Veeken kwam niet eerst na den val van Antwerpen naar het Noorden. In 1575 is hij reeds te Middelburg gevestigd; in 1583 vertoeft hij te Rotterdam: Bijlsma in Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 5e reeks I (1913), blz. 65. 128) H. E. Becht, Statistische gegevens betreffende den handelsomzet van de Republiek der Vereenigde Nederlanden gedurende de 17e eeuw (1579–1715), 's-Gravenhage 1908, blz. 195 en tabel no. III.